Er moeten weer sociale voorzieningen komen waardoor mensen met zware beroepen – zoals politiemensen – op tijd kunnen stoppen met werken en in relatief goede gezondheid van hun opgebouwde pensioen kunnen genieten. Dat is een van de hoofdafspraken in het landelijk pensioenakkoord dat de werkgevers, de werknemers en de regering in juli 2019 hebben gesloten. Hoe staat het tweeënhalf jaar later met het waarmaken van die afspraak?
Voor alle duidelijkheid: vroegpensioenregelingen zijn ontzettend duur en praktisch alleen te realiseren als de overheid de werkgevers een handje helpt bij het drukken van de kosten. Die fiscale hulp komt erop neer dat de overheid belastingheffing uitstelt, waardoor zij dus jaar in jaar uit enorme bedragen aan inkomsten misloopt. Om daar een einde aan te maken – lees: de cashflow richting de overheid te verbeteren – zijn in Nederland in de eerste vijftien jaar van deze eeuw zo’n beetje alle vroegpensioenregelingen fiscaal om zeep geholpen.
Als je bedenkt hoeveel jaar (en kabinetten) het geduurd heeft om het vroegpensioen finaal de grond in te boren, dan begrijp je ook dat het weer opgraven daarvan politiek minstens net zo’n grote klus is. De partijen die in juli 2019 het pensioenakkoord sloten, wisten dat ze voor het samen uitwerken van nieuwe sociale voorzieningen op dat punt zeker nog een paar jaar nodig zouden hebben. Ze spraken af dat de huidige zestigplussers in zware beroepen daar niet de dupe van mochten worden.
Voor de eerste zes jaar na het sluiten van het pensioenakkoord werd dan ook twee tijdelijke maatregelen overeengekomen. Samen maakten die het financieel mogelijk om de huidige zestigplussers in zware beroepen vervroegd te laten stoppen met werken.
Met deze tijdelijke maatregelen is dus tijd gekocht om na te denken over om mensen met zware beroepen aan een vroegpensioen te helpen. In het pensioenakkoord is vastgelegd dat die blijvende mogelijkheden vanaf 2026 gerealiseerd moeten zijn.
Over één blijvende maatregel waren alle partijen het snel eens: het verhogen van de fiscale vrijstelling voor verlofsparen van 50 naar 100 weken. Maakt een werknemer optimaal gebruik van deze spaarruimte, dan kan hij ruim twee jaar voor zijn AOW-leeftijd stoppen met werken.
Tijdelijke maatregelen
Uiteraard is het dan wel zaak dat de werkgever het personeel voldoende in staat stelt het maximale spaarverlof (bij de politie beter bekend als LFU of levensfase-uren) op te bouwen. Daar zullen de bonden dus scherp op moeten zijn en voorstellen voor moeten (blijven) doen.
Verlofsparen