Een collega die het slachtoffer is geworden van vrouwendiscriminatie door de Nationale Politie krijgt met terugwerkende kracht een eerdere promotiedatum tot politiekundige toegekend – en dus een eerdere periodiekdatum voor salarisverhogingen. Dat heeft de rechtbank Noord-Holland bepaald in een door de NPB aangespannen rechtszaak. Het korps had een zwangerschapsverlof van deze collega niet mogen aanvoeren als reden om haar uit te sluiten van een compensatieregeling voor afstudeervertraging door de coronapandemie.
Datzelfde oordeel had het College voor de Rechten van de Mens op 31 maart van dit jaar ook al geveld nadat de NPB het besluit van de werkgever aan dit onafhankelijke instituut had voorgelegd. Volgens het College had de Nationale Politie zich overduidelijk schuldig gemaakt aan vrouwendiscriminatie.
Het grootste gelijk
Tot verbazing van de NPB besloot de werkgever deze uitspraak doodleuk te negeren. Hij koos ervoor de door de NPB aangespannen beroepsprocedure door te zetten en het oordeel van de rechter af te wachten. Dat oordeel volgde op 24 september en stelde het NPB-lid – laten we haar in dit artikel Carla noemen – volledig in het gelijk.
Geen hoger beroep
De rechter nam de zaak zelfs zo hoog op dat hij niet alleen uitsprak DAT het omstreden besluit moest worden herzien, maar ook letterlijk HOE dat moest gebeuren. De werkgever heeft laten weten daartegen niet in hoger beroep te gaan. Dat betekent concreet dat de afstudeerdatum van Carla met terugwerkende kracht wordt vervroegd en zij vanaf 2022 een eerdere periodiekdatum voor salarisverhogingen krijgt toegekend.
NPB verheugd
De NPB is niet verrast maar wel erg verheugd over het oordeel van de rechtbank Noord-Holland. De uitspraak levert Carla een bescheiden financieel voordeel op en dat is natuurlijk prima en terecht.
Belangrijker is echter de principiële kant van de zaak. Het door de NPB aangevochten besluit maakt duidelijk hoe gemakkelijk organisaties tot vrouwendiscriminatie kunnen vervallen en hoe belangrijk het is dat daar de schijnwerper op wordt gezet.
Gelijke behandeling
De beroepsprocedure werd gedraaid door twee vrouwelijke NPB-juristen. In eerste instantie door Kim Kromhout en daarna – omdat haar collega met zwangerschapsverlof ging – door Evelien van Vuuren-Broere. Die is nog altijd verbaasd over de houding van de werkgever. ‘Het wegwuiven van een negatieve beoordeling van het College van de Rechten van de Mens – dat zegt iets over hoe de politie tegen gelijke behandeling aankijkt. Zwangerschap mag geen reden zijn om mensen iets te ontzeggen waar ze recht op hebben. Vrouwen worden zwanger. Punt. En dat mag nooit leiden tot ongelijkheid binnen de politie of waar dan ook.’
DE ZAAK-CARLA NADER BEKEKEN
In 2020 riep de werkgever een compensatieregeling in het leven voor aspiranten die tijdens de coronapandemie vertraging opliepen in hun basispolitieopleiding. De opgelegde beperkingen in het sociale verkeer zorgden ervoor dat veel studenten een half jaar lang veel minder lessen konden volgen. Dat bracht met zich mee dat ze later dan gepland hun studie konden afronden, waardoor ook hun periodiekdatum voor salarisverhogingen een aantal maanden opschoof.
Covid-compensatie
De korpschef besloot dit financiële nadeel te compenseren in de vorm van een covid-compensatie. Praktisch gezien hield die regeling in dat na het afronden van de opleiding de opgelopen vertraging werd genegeerd en de oorspronkelijke periodiekdatum (in dit geval de startdatum van de opleiding) werd aangehouden als bevorderingsdatum.
Zwangerschapsverlof
Carla was in augustus 2018 begonnen aan haar opleiding van 3,5 jaar tot politiekundige. De eerste twee jaar had ze met vlag en wimpel doorlopen toen ze in de herfst van 2020 tijdelijk stopte om een kind ter wereld te brengen. Toen ze met zwangerschapsverlof ging (vanaf week 41) was de uitval van lessen al begonnen: Carla en haar studiegenoten konden vanaf week 33 nauwelijks lessen volgen door de beperkingen die golden vanwege covid-19. Die uitval zou duren tot week 5 van 2021 – de week waarin Carla haar opleiding vervolgde.
Vertraging door coronacrisis
In november 2022 rondde ze haar studie af. Ze verwachtte dat de werkgever haar definitieve bevordering met terugwerkende kracht zou toekennen vanaf augustus 2022. Dat was immers ook gebeurd met een (mannelijke) medestudent die tegelijk met haar was begonnen.
Maar tot haar verbazing kreeg Carla te horen dat zij volgens het korps niet in aanmerking kwam voor de covid-compensatie. Die was bedoeld voor studenten die door de coronacrisis vertraging hadden opgelopen. Daar hoorde zij niet bij: ook als er geen covid-19 was geweest, had ze haar studie immers moeten onderbreken voor zwangerschapsverlof en had ze pas kunnen afstuderen na haar oorspronkelijke periodiekdatum.
Ongelijke behandeling
Carla riep de hulp van de NPB in bij het aanvechten van dit besluit. In haar ogen maakte het korps zich schuldig aan ongelijke behandeling van mannen en vrouwen door haar vanwege haar zwangerschapsverlof de covid-compensatie te onthouden. Dat zette haar financieel op achterstand: niet eenmalig voor vier maanden, maar gedurende haar hele carrière.
En dat terwijl ze er alles aan gedaan had om gelijktijdig met haar jaargenoten te kunnen afstuderen. In de aanloop naar haar zwangerschapsverlof had Carla vooruitgewerkt en ook vast een aantal examens gemaakt. Dit ‘maatwerk’ had in overleg met de werkgever plaatsgevonden.
Ook mannen buitengesloten
De werkgever voerde als tegenargument aan dat de compensatieregeling echt alleen bedoeld was voor aspiranten die vertraging in hun basispolitieopleiding hadden opgelopen door corona.
Citaat: ‘De covid-compensatie wordt niet toegekend als er sprake is van een andere reden van vertraging/afwezigheid, zoals in het geval van eiseres het zwangerschapsverlof. De vertraging zou namelijk ook kunnen liggen in ziekte, in langer doen over een scriptie of in nog een andere reden. Er zijn (ook mannelijke) collega’s van eiseres die de compensatie om zo’n andere reden niet hebben gekregen.’
Ongerechtvaardigd onderscheid
De rechter laat in zijn uitspraak weten de redenering van het korps – andere redenen voor een vertraging dan corona geven geen recht op de compensatieregeling – niet te kunnen volgen.
Citaat: ‘Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zwangerschapsverlof niet vergelijkbaar is met ziekte of een andere reden. Zwangerschapsverlof is te voorzien en daar kan op worden geanticipeerd, zoals ook in het geval van eiseres met het maatwerk is gebeurd. Afwezigheid door zwangerschapsverlof is onlosmakelijk verbonden met de zwangerschap zelf en betreft uitsluitend vrouwelijke medewerkers. Alleen al hierom valt dit niet te vergelijken met ziekte of een andere reden.’
Dit brengt de rechtbank tot hetzelfde oordeel als het College voor de Rechten van de Mens: ‘Dit besluit is genomen in strijd met het verbod op ongerechtvaardigde discriminatie.’ Daarna volgt de onvermijdelijke juridische eindconclusie: ‘Het kan daarom niet in stand blijven.’
