Nabestaanden- en wezenpensioen
Een belangrijke verbetering die in het Pensioenakkoord uit 2019 is afgesproken is het opheffen van de wildgroei aan regelingen voor het partner- of nabestaandenpensioen en alle onduidelijkheid en onzekerheid die daarmee samenhangt.
In het nieuwe pensioenstelsel verandert er niets aan het nabestaandenpensioen waarop een partner recht heeft als een deelnemer NA zijn pensioendatum komt te overlijden. Dat maandelijkse bedrag blijft maximaal 70 procent van het ouderdomspensioen dat de weggevallen deelnemer bij een of meer pensioenfondsen heeft opgebouwd.
Overlijden VOOR de pensioendatum
Het opbouwen van voldoende kapitaal speelt voortaan geen rol meer voor het partnerpensioen als een deelnemer aan een pensioenfonds VOOR zijn pensioendatum komt te overlijden. In het nieuwe pensioenstelsel moeten de pensioenfondsen daarvoor garant staan op basis van een risicoverzekering. Het concrete bedrag wordt afgesproken door de sociale partners en het pensioenfonds en vastgelegd in de pensioenregeling. Daarbij geldt als wettelijk vastgesteld maximum de helft van het laatstverdiende salaris van de deelnemer.
Voor deelnemers is dus vooraf duidelijk welke uitkering hun partner ontvangt als zij voor hun pensioendatum komen te overlijden. De hoogte van dat partnerpensioen is niet langer afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt/pensioen heeft opgebouwd – zoals nu in de pensioenregeling voor politiemedewerkers bij ABP wel het geval is.
Wegvallen verzekering
Aan deze opzet zit één groot nadeel: wanneer je uit dienst gaat en dus niet langer deelnemer bent bij een pensioenfonds, stopt ook de automatische verzekering en dus het gegarandeerde nabestaandenpensioen voor je partner. Heb je aansluitend een nieuwe baan, dan heb je (veelal) geen probleem. Is dat (nog) niet het geval of ontvang je een uitkering uit de Ziektewet, dan kan je partner na jouw overlijden in financiële problemen komen.
Uitloopdekking
In de concept-Wet toekomst pensioenen had het kabinet aan dit probleem een mouw gepast door de bepaling dat een partnerpensioenverzekering na uitdiensttreding nog drie maanden kon doorlopen. Meerdere politieke partijen vonden dat onvoldoende, waarna minister Carola Schouten van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de mogelijke uitloopdekking heeft verruimd tot zes maanden na uitdiensttreding. Ook komen er speciale uitloopdekkingen voor deelnemers die in de Ziektewet zijn beland (meteen na het stoppen met werken of later tijdens hun WW-periode). Tot slot is ook het wezenpensioen aan de uitloopdekking toegevoegd.
Op aandringen van de Tweede Kamer is het vrijwillig voortzetten van een partnerpensioen na een periode van uitloopdekking gemakkelijker gemaakt. Een deelnemer heeft het recht om de dekking minimaal vijftien jaar voort te zetten, uiterlijk tot de AOW-gerechtigde datum.
Wezenpensioen
Volledigheidshalve: het Pensioenakkoord uit 2019 bevat ook afspraken om de positie van achterblijvende kinderen te verbeteren. Er komt een vaste wettelijke eindleeftijd van 25 jaar voor het wezenpensioen. Nu hebben pensioenregelingen nog uiteenlopende leeftijdsgrenzen, van 21 tot 30 jaar. Dat is verwarrend voor de nabestaanden. Voor ABP-deelnemers verandert er niets, want dat fonds hanteert al een eindleeftijd van 25 jaar voor het wezenpensioen (sinds 2018). Het maximumbedrag voor dat pensioen gaat in het nieuwe pensioenstelsel van ongeveer 7 naar 20 procent van het salaris van de deelnemer.