NPB dwingt achterstallige waarnemingstoelagen af

Collega’s die voorafgaand aan de personele reorganisatie in 2016 tijdelijk een hogere functie hebben vervuld moeten daarvoor een waarnemingstoelage uitbetaald krijgen. Het korps blijft proberen die verplichting met juridische foefjes te ontduiken, maar daar is de rechter wel een beetje klaar mee. Dat blijkt uit twee recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in door de NPB aangespannen zaken.

De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter in ambtenarenzaken. Zijn oordeel is dus het definitieve oordeel en vaak een belangrijk referentiepunt bij toekomstige juridische afwegingen door lagere rechters. Het standpunt van de Raad over de aanspraak op een waarnemingstoelage is glashelder. Dat recht bestaat als onomstotelijk is vastgesteld dat een politiemedewerker op verzoek van de werkgever tijdelijk een hogere functie heeft uitgevoerd (‘waargenomen’) dan zijn officiële functie.

Vanaf 2011 werden er binnen de politie jarenlang veel functies waargenomen. Dat kwam onder andere doordat de werkgever en de bonden hadden afgesproken dat er in de aanloop naar de personele reorganisatie geen officiële bevorderingen meer zouden plaatsvinden. Een afspraak die bedoeld was om ‘voorsorteren’ te voorkomen. Het leek beide partijen wenselijk dat er voor de uiteindelijke herplaatsingskandidaten (collega’s van wie de oorspronkelijke functie was komen te vervallen) zoveel mogelijk aantrekkelijke andere functies beschikbaar zouden zijn. Op zich niets mis mee, ware het niet dat de aanloopperiode niet tot een of twee jaar beperkt bleef, maar bijna vijf jaar zou duren.

Een bijzondere categorie vormden de (nieuwe) functies die van begin af aan vervuld moesten worden omdat het anders praktisch onmogelijk was om het nieuwe korps op poten te zetten. Dat waren vooral functies in de ondersteuning van de nieuwe korpsleiding (aanvankelijk de ‘kwartiermakers’). Voor de collega’s die deze functies gingen waarnemen werd in 2012 een apart Rechtspositioneel Kader afgesproken. Daarin werd onder andere vastgelegd dat zij tijdens hun speciale voorbereidende inzet hun oorspronkelijke functie behielden en dat ze aan hun waarneming geen rechten konden ontlenen voor promoties of… waarnemingstoelagen.

Het is deze clausule uit het Rechtspositioneel Kader waarop het korps zich anno 2018 enthousiast beroept om onder het uitbetalen van waarnemingstoelagen uit te komen. Ten onrechte, aldus de Centrale Raad van Beroep, die op 18 oktober opnieuw gehakt maakte van dit argument. ‘De Raad is met de NPB van oordeel dat het Rechtspositioneel Kader (…) slechts een beperkte reikwijdte heeft, in die zin dat het slechts geacht kan worden betrekking te hebben op een beperkt aantal (direct) bij de vorming van de Nationale Politie betrokken medewerkers in de ondersteunende organisatie.’

Voorsorteren voorkomen

Het korps beweert doodleuk dat het Rechtspositioneel Kader betrekking heeft op alle medewerkers die vanaf 1 juni 2012 tijdelijke werkzaamheden vervulden. Daardoor zou de werkgever geen van hen een waarnemingstoelage verschuldigd zijn. In zijn uitspraak veegt de Raad dit betoog in één haal van tafel en verwijst daarbij fijntjes naar het grote aantal waarnemingstoelagen dat het korps sinds die datum voor andere functies heeft toegekend.

Rechtspositioneel KaderKorte metten

Een andere manier waarop het korps het moeten uitbetalen van waarnemingstoelagen probeert te voorkomen is glashard ontkennen dat er sprake is geweest van het waarnemen van een andere (hogere) functie. Dat deed de werkgever bijvoorbeeld in het geval vier collega’s die drie jaar lang de werkzaamheden van de forensisch coördinator (foco) hadden waargenomen. In die jaren zou de zwaarte van dit takenpakket behoorlijk uitgroeien; uiteindelijk werd het in 2016 ondergebracht bij de functie Operationeel Specialist B (schaal 10).

Van tafel geveegd

Dit bericht is gepost in Nieuws. Bookmark de link.