Een politiemedewerker heeft recht op de erkenning van een ongelukkige valpartij in diensttijd als een dienstongeval, ook als hij daarbij in eerste instantie geen (enorme) schade heeft opgelopen. Dat heeft de hoogste rechter in ambtenarenzaken bepaald in een door de NPB aangespannen rechtszaak. De status van dienstongeval geeft namelijk de juridische zekerheid van een financiële aanspraak op de werkgever als het ongeval op langere termijn alsnog tot (meer) gezondheidsproblemen leidt.
De zaak betreft een motorrijder die met toestemming van zijn leidinggevende deelnam aan een inkijkdag voor collega’s met belangstelling voor dat specialisme. Onderdeel daarvan was de demonstratie van een IBT-training in volledige bewapening en op de eigen dienstmotor. De collega in kwestie kwam gaandeweg een oefening in het rijden zonder slippende koppeling ten val en kreeg daarbij zijn motor op zijn linkerbeen. Dat leidde tot kniebandletsel en pijn in zijn linkerknie en -enkel, waardoor hij drie maanden niet volledig inzetbaar was.
De werkgever toonde zich bereid om ‘uit coulance’ alle kosten voor de benodigde geneeskundige behandeling en/of verzorging – waaronder fysiotherapie – voor zijn rekening te nemen. Hij weigerde echter het ongeluk te erkennen als een dienstongeval, met name omdat de motorrijder uit vrije wil aan de inkijkdag had deelgenomen. Er was volgens het korps dus geen sprake geweest van ‘opgedragen werkzaamheden’, wat volgens de regelgeving een noodzakelijke voorwaarde is om te kunnen spreken van een dienstongeval (artikel 1 van het Besluit algemene rechtspositie politie, kortweg het Barp).
De collega besloot de NPB in te schakelen om samen dit weigeringsbesluit bij de rechter aan te vechten. In eerste instantie stelde de rechtbank het korps in het gelijk, maar in hoger beroep bleek de Centrale Raad van Beroep – de hoogste rechter in ambtenarenzaken – het daar niet mee eens.
In zijn uitspraak verwerpt de Raad het argument van de werkgever dat een ongeluk in diensttijd niet als een dienstongeval erkend hoeft te worden als daardoor niet of nauwelijks gezondheidsschade lijkt te zijn veroorzaakt. Terecht is door de NPB aangevoerd, aldus de Raad, dat niet uitgesloten kan worden dat de opgelopen blessure in de toekomst alsnog ingrijpende gezondheidsproblemen tot gevolg kan hebben. Citaat: ‘Vanwege de aard van het letsel is toekomstige (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid of invaliditeit niet ondenkbaar.’
Welwillende opstelling
In die situatie is het voor een politiemedewerker van groot belang dat het ongeluk ooit officieel is erkend als dienstongeval. Daardoor kan hij dan aanspraak maken op allerlei met de bonden overeengekomen en in de rechtspositie verankerde voorzieningen. Denk aan volledige doorbetaling van zijn salaris, een aanvulling op zijn uitkering na 104 weken arbeidsongeschiktheid en ontslagbescherming (herplaatsingsverplichting). Moet je dan eerst nog zien dat je het ongeluk met terugwerkende kracht erkend krijgt als dienstongeval, dan kan dat alleen al door het tijdsverloop een hoop praktische problemen opleveren.
In hoger beroepToekomstige schade
Kortom: volgens de Centrale Raad van Beroep had de collega-motorrijder in dit geval het volste recht op de officiële erkenning van zijn motorongeluk als een dienstongeval. Niet alleen vanwege zijn grote persoonlijke (rechts)belang bij dit besluit, maar ook op inhoudelijke gronden. De Raad maakte korte metten met het argument van het korps dat de politiemedewerker niet ‘in diensttijd’ op de inkijkdag actief was geweest, aangezien hij daaraan ‘vrijwillig’ had deelgenomen.
Voorzieningen