Wel eens te grazen genomen met een mattenklopper? Ik zal jullie de details besparen. Het stufje en inktlapje moest ik terugbrengen. Op warme zomerdagen ben ik aan de Boezembocht wel eens met vriendjes over het hek van het spooremplacement tegenover de Algemene Begraafplaats geklommen. Daar werden dagelijks verse groenten aangevoerd, die zeer verleidelijk waren voor dorstige jongens zonder geld en op enige afstand van water uit de kraan. Over het hek dus en komkommers en tomaten meenemen. Ze smaakten voortreffelijk.
Toen ik in 1967 bij de politie solliciteerde, heb ik deze jeugdzonden niet gemeld. Er werd ook niet naar gevraagd. Geen probleem dus. Met drugs, op de lijsten I en II, is het andere koek. Het gebruik daarvan is niet verboden, maar er wordt wel naar gevraagd als je bij de politie solliciteert. Iedereen voelt aan dat dat niet zomaar gebeurt. Je kans op een succesvolle sollicitatie vermindert waarschijnlijk zienderogen als je laat weten dat je drugs hebt gebruikt en dat misschien nog wel (eens) doet.
Menig sollicitant komt daardoor in een dilemma terecht, want zo’n 40 procent van de ‘jongeren’ in ons land heeft wel eens recreatief drugs gebruikt. De overgrote meerderheid daarvan beschouw ik als hele normale mensen. Mensen die de talenten en kwaliteiten kunnen hebben om prima dienders te zijn. Daar kan hun plezier in de uitwerking van een pilletje of een jointje in hun vrije tijd helemaal los van staan.
Er lopen inmiddels duizenden collega’s rond die de vraag over hun ervaringen met drugs hebben omzeild of daarop ontkennend hebben beantwoord, wetende dat ze min of meer gedwongen werden om te liegen. Ze hebben zichzelf dus geweld moeten aandoen (liegen over gedrag dat niet verboden is), uitsluitend om in hun favoriete baan – waar ze verder aantoonbaar geschikt voor zijn – aan de slag te kunnen. In feite kennen we bij de Nederlandse politie dus een verborgen, nergens op gebaseerd , afgedwongen door de (vooral christelijke) hardliners in de politiek en de top van de politie. Discriminatie dus.
Dilemma
Hardliners (onder wie premier Rutte) vinden ‘drugsgebruik’ moreel foute boel. Ze verwerpen het als inherent slecht – zowel op individueel als op maatschappelijk niveau. Ze juichen het toe dat in Nederland het bezit van harddrugs strafrechtelijk verboden is. Dat geldt eigenlijk ook voor softdrugs, maat tot hun verdriet zit in dat laatste verbod een gat: het bezit van softdrugs wordt boven de achttien gedoogd tot maximaal vijf gram voor eigen gebruik. Dat is in hun ogen het jammerlijke gevolg van politieke toegeeflijkheid (‘slapheid’) in de jaren zeventig van de vorige eeuw.
Gedwongen te liegen
Hardliners lijken niet te beseffen dat het illegaal verklaren van drugsgebruik ook een politiek besluit is – en dus een gecreëerd probleem. Vele eeuwen lang heeft dat verbod bestaan en was het volkomen geaccepteerd dat drugs een rol speelden in het sociale leven, vaak ingebed in culturele milieus of als onderdeel van ceremonies bij religieuze activiteiten. Begin vorige eeuw is dat veranderd, door toedoen van mensen en groeperingen die moeite hadden met drugsgebruik en zich (politiek) zijn gaan inzetten voor een algemeen verbod.
Moreel verwerpelijk