25 april 2024

Stem mee over je nieuwe pensioenregeling vanaf 2027!

De bonden, de werkgevers en pensioenfonds ABP hebben een akkoord bereikt over een nieuwe pensioenregeling voor het overheids- en onderwijspersoneel en een stappenplan voor een zorgvuldige invoering vanaf 2027. Tot en met WOENSDAG 15 MEI kunnen NPB-leden via onderstaande BUTTON laten weten of ze het afsprakenpakket steunen en groen licht geven voor verdere praktische uitwerking.

Het NPB-bestuur roept iedereen op: informeer je over wat er is bereikt, gebruik je stemrecht en help deze pensioenvernieuwing voor elkaar te krijgen!

Hoe zat het ook alweer?
In juli 2019 sloten de Nederlandse vakbonden, werkgevers en overheid een historisch akkoord over het verbeteren van het pensioenstelsel. Daarbij hadden alle partijen uiteraard hun eigen inzet. Wat de bonden betrof moesten de pensioenvoorzieningen socialer en rechtvaardiger worden (meer ruimte voor koopkrachtbehoud door tijdige inflatiecorrectie bijvoorbeeld) en wat betreft de financiering (zoveel mogelijk) gebaseerd blijven op solidariteit.

Nieuwe spelregels
De praktische uitwerking van de afspraken vond zijn neerslag in de Wet toekomst pensioenen (Wtp), die sinds 1 juli 2023 van kracht is. De volgende stap is dat alle pensioenfondsen hun huidige pensioenregelingen moeten omzetten in nieuwe regelingen die voldoen aan de nieuwe (wettelijke) spelregels. Dat brengt het maken van (vele) keuzes met zich mee, die samen weer onderwerp zijn van onderhandelingen tussen de sectorale vakbonden, werkgevers en pensioenfondsen.

Onderhandelaarsakkoord
Op 21 december 2023 zijn de onderhandelaars van de bonden, de werkgevers en ABP het eens geworden over de hoofdlijnen van een nieuwe pensioenregeling voor overheids- en onderwijspersoneel. Dat akkoord is dus ook van belang voor (oud-)politiemedewerkers.

In de maanden daarna heeft ABP een stappenplan gemaakt voor een zorgvuldige overgang van het huidige naar het nieuwe stelsel – een zogenaamd transitieplan. De afgesproken uiterste overgangsdatum is 1 januari 2028, maar eerder mag ook. ABP heeft ingezet op 1 januari 2027.

TOP TIEN HOOFDLIJNENAKKOORD

1. Pensioenambitie 80 procent
Vanaf 2027 wordt het pensioendoel van ABP voor zijn deelnemers in 43 jaar tijd (was 42 jaar) een pensioen op te bouwen van 80 procent van hun gemiddeld verdiende loon. Officieel heet dat je gemiddelde pensioengevend salaris. Dat is een bedrag bestaande uit twaalf keer je brutosalaris in januari inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering, vaste toelagen en de vorig jaar uitbetaalde variabele toelagen. 

Werk je meer dan 43 jaar, dan bouw je ook een hoger pensioen op dan 80 procent. Momenteel haalt tussen de 60 en 75 procent van de ABP-deelnemers een pensioen van 80 procent of hoger. Eenmaal met pensioen houd je recht op een maandelijkse uitkering zolang je leeft. 

Let op: bedoeld wordt een uitkering van minstens 80 procent INCLUSIEF de maandelijkse AOW-uitkering die je vanaf een bepaalde leeftijd van de overheid krijgt. Dat (ingeschatte) bedrag hoeven de pensioenfondsen dus niet op te bouwen.

2. Solidariteit blijft de basis
In de huidige pensioenregeling is het afgesproken pensioendoel het uitgangspunt. De hoogte van de premie (een percentage) wordt daar jaarlijks op afgestemd. Dat heeft in de loop der tijd gezorgd voor flinke premieschommelingen. Daar wilden de werkgevers graag vanaf door wettelijk te verankeren dat elke pensioenregeling een premieregeling moet zijn. Daarbij ligt de premie voor langere tijd vast en wordt de hoogte van het pensioen meer de variabele factor. Dat wil zeggen: de hoogte van het pensioen wordt meer afhankelijk van de beleggingsresultaten die pensioenfondsen weten te realiseren met de ingelegde premies. 

Als tegenwicht voor het stabiliseren van de premie hebben de sociale partners van ABP gekozen voor een solidaire premieregeling. Die biedt meer mogelijkheden om risico’s te delen dan een flexibele premieregeling - de andere soort regeling die op basis van de nieuwe pensioenwet gekozen kan worden. Een solidaire premieregeling is er uitdrukkelijk op gericht naast de premie ook de koopkracht van de pensioenen van de deelnemers (en dus hun bestaanszekerheid) zo stabiel mogelijk te houden.

3. Koopkrachtbehoud
In het vernieuwde stelsel kan ABP zijn financiële resultaten sneller doorvertalen naar de persoonlijke pensioenvermogens en pensioenuitkeringen van deelnemers. Die zullen daardoor eerder iets merken van zowel meevallers (ruimte voor inflatiecorrectie) als tegenvallers (achterblijven van inflatiecorrectie of erger). Daarbij zijn er wel allerlei instrumenten afgesproken om zo stabiel mogelijke pensioenuitkeringen te blijven realiseren. Zo mogen verliezen worden uitgesmeerd over tien jaar. In volgende jaren kunnen die porties verlies dan worden weggestreept tegen eventuele winsten. 

Ook hebben pensioenfondsen in het nieuwe stelsel de optie om buffers tot maximaal 15 procent van hun vermogen aan te leggen. De eerste invulling daarvan is de afspraak om bij de overgang naar de nieuwe regeling een deel van het ABP-pensioenvermogen (4,5 procent) apart te zetten als solidariteitsreserve. Een verplichte gezamenlijke buffer voor als het financieel-economisch slechter gaat. Die reserve kan dan worden benut om verlaging van de pensioenen te voorkomen. Ook deel je hierdoor het risico dat deelnemers ouder worden dan verwacht en langer pensioen nodig hebben.

4. Behoud arbeidsongeschiktheidspensioen
De regels voor het arbeidsongeschiktheidspensioen blijven hetzelfde. Dat geldt dus ook voor de afspraak dat een uitgevallen ABP-deelnemer voor een deel ouderdomspensioen blijft opbouwen zonder daarvoor premie te betalen. De omvang en de duur van die doorlopende opbouw hangen af van factoren als de mate van de arbeidsongeschiktheid en de oorzaak van de gezondheidsproblemen (wel of niet een dienstongeval bijvoorbeeld). 

Net als het ouderdomspensioen gaat het arbeidsongeschiktheidspensioen vanaf 2027 meer meebewegen met de beleggingsresultaten, maar ABP belooft de stabiliteit zorgvuldig in het oog te houden. 

5. Verbeterd (simpeler) nabestaandenpensioen 
In de nieuwe regeling blijft het partnerpensioen als je overlijdt na je pensionering onveranderd. Je partner krijgt dan levenslang een nabestaandenpensioen van 70 procent van jouw ouderdomspensioen.

Ook de voorzieningen voor achterblijvende kinderen als je overlijdt na je pensionering blijven hetzelfde. Weeskinderen behouden tot ze 25 jaar zijn recht op een uitkering van 28 procent van het ouderdomspensioen van hun weggevallen ouder; halfweeskinderen recht op een uitkering van 14 procent. 

De nieuwe pensioenwet schrijft voor dat pensioenfondsen het nabestaandenpensioen bij een overlijden VOOR iemands pensionering moeten regelen op basis van risicodekking. Dat heeft geleid tot aanpassingen in het ABP-wezenpensioen. Een achterblijvende halfwees krijgt voortaan tot hij 25 jaar is aanspraak op een uitkering van 7 procent van het laatste (pensioengevend) inkomen van de weggevallen ouder. Een volledige wees krijgt aanspraak op een uitkering van 14 procent daarvan.
Pluspunten: voor deze aanspraak speelt het aantal opbouwjaren van de ouder niet langer een rol en er zit geen plafond meer aan het totaal uitkeringspercentage - oftewel het aantal rechthebbende (half)wezen. 

Ook voor het partnerpensioen bij een overlijden VOOR je pensionering speelt je aantal opbouwjaren voortaan geen rol meer. Je achterblijvende partner krijgt sowieso een uitkering ter waarde van 41 procent van je laatste (pensioengevend) inkomen. In de praktijk zal dit voor de meeste mensen een partnerpensioen opleveren dat minstens zo hoog is als nu. Voor mensen met een lager inkomen zal het partnerpensioen bij overlijden voor pensionering een stuk hoger uitpakken dan in de huidige regeling. 

Onvermijdelijk gaat ook het nabestaandenpensioen vanaf 2027 meer meebewegen met de beleggingsresultaten; ABP belooft ook de stabiliteit hiervan zorgvuldig te zullen bewaken.

6. Eigentijdse opbouw kapitaalrechten
Ook op basis van de nieuwe pensioenregeling blijven alle deelnemers hetzelfde percentage aan premie betalen – een zogenaamde doorsneepremie. Afgesproken is dat de eerste jaren na 2027 een pensioenpremie van 27,2 procent zal worden ingelegd. Bij de politie betaalt de werkgever daarvan 70 procent en de werknemers 30 procent. 

Wat wel verandert: jongeren krijgen in ruil voor hun doorsneepremie voortaan een hoger (jaarlijks) percentage aan pensioenkapitaal toegekend dan ouderen. De logica daarachter is simpel: een euro die door een jongere werd ingeleverd bij een pensioenfonds heeft veel langer de tijd om financieel rendement op te leveren (en daarna door te groeien via weer nieuwe beleggingen) dan een euro die door een oudere wordt ingelegd.

De tot nu toe gebruikelijke doorsnee-opbouw – alle deelnemers elk jaar hetzelfde percentage pensioenkapitaal erbij – was niet zo’n probleem in de tijd dat de meeste mensen hun hele leven bij dezelfde baas bleven werken. Maar anno 2024 wringt dat systeem met de dynamiek van de arbeidsmarkt. Deelnemers veranderen vaker van baan of gaan uit loondienst om te werken als zelfstandige. In dat geval grijpen ze dus naast een relatief groot deel van het rendement dat het pensioenfonds in de loop der jaren kan blijven boeken op basis van hun inleg. Daardoor wordt de huidige doorsnee-opbouw niet meer als eerlijk ervaren.

Dit systeem wordt dan ook losgelaten. Voortaan wordt het percentage dat je in een jaar aan pensioen opbouwt bepaald door het aantal jaren dat je ingelegde premie nog rendement kan opbrengen. Als jongere bouw je daardoor het meeste werknemerspensioen op. Die opbouw vermindert naarmate je ouder wordt.

7. Behoud van een collectieve regeling
Wat gaat er gebeuren met de tot nu toe door deelnemers opgebouwde pensioenrechten? De sociale partners hebben ervoor gekozen deze rechten niet te bevriezen en op een apart eiland te laten voortbestaan als onaantastbaar resultaat van de oude regeling. In plaats daarvan zal het totale pensioenvermogen van ABP actief worden ‘ingevaren’ in de nieuwe regeling. 

Dit geldt dus voor pensioen dat al uitgekeerd wordt en voor pensioen dat nog opgebouwd wordt. Al dat vermogen wordt dus weer ‘in de mix’ gedaan.

Omzetten naar één regeling heeft veel voordelen. Het grootste voordeel is dat al het vermogen bij elkaar blijft, waardoor een beter beleggingsresultaat kan worden bereikt. Ook gunstig is dat hierdoor de solidariteit tussen verschillende leeftijdsgroepen blijft bestaan en risico’s beter gedeeld kunnen worden. Verder is één pensioenregeling gemakkelijker te begrijpen en eenvoudiger – en daardoor goedkoper – uit te voeren.

8. Pensioenopbouw transparanter
Een belangrijke afspraak in het Pensioenakkoord uit 2019 is het transparanter maken van het verloop van de pensioenopbouw. Dat gaat gebeuren door deelnemers voortaan een persoonlijk potje met beleggingskapitaal toe te kennen. Ze kunnen dan naar eigen behoefte volgen hoe hun pensioen zich ontwikkelt op basis van gunstige of minder gunstige beleggingsresultaten.

Voor alle duidelijkheid: het is niet zo dat deelnemers straks een eigen potje met pensioengeld krijgen waar ze zelf over mogen beschikken. Het opgebouwde pensioenvermogen is door een deelnemer niet op te nemen en komt slechts beschikbaar als pensioenuitkering. Ook in dit opzicht blijft het nieuwe stelsel collectief en solidair van aard. Dat leidt er aan de ene kant toe dat je nooit bang hoeft te zijn dat je pensioenvermogen opraakt, hoe lang je ook leeft. Aan de andere kant gaat bij jouw overlijden (het restant van) je opgebouwde pensioenkapitaal weer terug in de grote pot, ten gunste van de overige deelnemers aan het pensioenfonds.

Het huidige stelsel kent zulke (virtuele) persoonlijke potjes niet. Dat levert bij het overstappen van het ene stelsel naar het andere een praktisch probleem op. Eind december 2023 hadden de Nederlandse pensioenfondsen 1.564 miljard aan pensioenkapitaal opgebouwd en ABP alleen al 502 miljard. Dat kapitaal is opgebouwd met de premie-inleg van de huidige deelnemers en moet dus met terugwerkende kracht eerlijk onder hen worden ‘verdeeld’. Met andere woorden: de huidige deelnemers hebben recht op een startkapitaal in hun persoonlijk pensioenpotje. Hoe bereken je zorgvuldig wie hoeveel toegekend krijgt?

9. Gerichte compensatie voor afschaffingsnadelen
Het loslaten van de doorsnee-opbouw vereist daarbij extra aandacht voor de pensioenopbouw van de huidige 40- tot 50-jarigen. Zonder aanvullende maatregelen krijgen die straks voor hun jaarlijkse inleg minder pensioenopbouw terug (zie punt 6), waardoor hun uiteindelijke pensioenvermogen (flink wat) lager kan uitvallen dan verwacht.

Uiteraard voorziet het overgangsplan van ABP in aanvullende maatregelen om deze ongewenste gang van zaken te voorkomen. De werkgevers, de bonden en ABP hebben een speciale compensatie afgesproken voor groepen die er door de afschaffing van de doorsneesystematiek op achteruitgaan.

Deze aanvulling wordt gefinancierd uit het totale pensioenvermogen van het ABP, dus alle deelnemers dragen daaraan bij. Direct bij de overgang naar het nieuwe stelsel in 2027 wordt dit kapitaal toegevoegd aan het pensioenvermogen van de groepen deelnemers die gedupeerd dreigen te worden, zoals de huidige 40- tot 50-jarigen. Op die manier kan de compensatie ook zorgen voor extra (toekomstig) rendement in hun pensioenpotten.

In het transitieplan van ABP - zie de link onderaan dit artikel - wordt de beoogde aanpak beschreven. Op pagina 28 vind je een uitgebreide uitleg over de hoogte van de compensatiebedragen en hoe een en ander uitwerkt bij de opbouw van toekomstig pensioenkapitaal.

10. Dekkingsgraad van 110 procent
Hoe gaat het huidige pensioenvermogen precies verdeeld worden? Dat hangt af van de dekkingsgraad eind 2026. De dekkingsgraad is de verhouding tussen het pensioenvermogen en de pensioenverplichtingen (pensioenen die nu en in de toekomst betaald moeten worden). 

De beoogde dekkingsgraad op het moment dat ABP overgaat naar de nieuwe regeling is 110 procent. Bij die dekkingsgraad is de volgende verdeling afgesproken:

  • 100 procent naar de pensioenpotten van iedereen.
  • 4,5 procent naar de solidariteitsreserve.
  • 3 procent voor compensatie afschaffing doorsneesystematiek.
  • 0,75 procent voor tegemoetkoming vanwege indexatie-achterstand.
  • 1,5 procent om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor het minimaal vereist eigen vermogen en het vullen van de operationele reserve. 
  • 0,25 procent om de pensioenen te verhogen.

Op het moment van overgaan naar de nieuwe regeling kan de dekkingsgraad ook hoger of lager zijn dan 110 procent. ABP heeft berekend wat dan een evenwichtige manier is om het pensioenvermogen te verdelen. Hierover kun je lezen in het volledige concept-transitieplan.

------------------------------------

KLIK HIER voor de tekst van het onderhandelaarsakkoord over de hoofdlijnen van de nieuwe ABP-pensioenregeling.

KLIK HIER voor de tekst van het transitieplan (overgang van de huidige naar de nieuwe regeling).

KLIK HIER voor een leesvriendelijke samenvatting van het transitieplan.

Meer over:
Pensioen