27 juli 2018

NPB wint rechtszaak: smartengeld na dienstongeval moet omhoog

Het smartengeld dat politiemedewerkers krijgen na een dienstongeval moet omhoog door toepassing van de juiste inflatiecorrectie. Dat heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2018 bepaald in een door NPB aangespannen rechtszaak. Door deze uitspraak hebben flink wat collega’s met een erkend dienstongeval recht op een extra bedrag dat kan oplopen tot duizenden euro’s.

In het kort
De rechtszaak was aangespannen door de NPB namens een lid van de bond dat in 2015 een dienstongeval kreeg. In 2017 keerde de werkgever een smartengeldvergoeding uit waarvan de hoogte was bepaald naar de koopkracht in 2015. Volgens de werkgever was het moment van het dienstongeval namelijk bepalend voor de hoogte van de uitkering. De rechter heeft besloten dat dit niet het geval is en dat het moment waarop het smartengeld wordt toegekend doorslaggevend is. Het smartengeld moet dus een inflatiecorrectie krijgen.

Een duidelijk resultaat
Uiteraard kan de werkgever nog in hoger beroep tegen de uitspraak van 20 juli bij de Centrale Raad, maar dat zou wat de NPB betreft, tegen beter weten in zijn. De NPB hoopt dan ook dat politie zich neerlegt bij de zeer duidelijke uitspraak van de rechtbank en smartengeld bij dienstongevallen nu gewoon op de juiste wijze indexeert.

Heb jij recent een smartengeld uitkering gekregen op basis van de Regeling smartengeld dienstongevallen politie en is daarbij geen juiste indexatie toegepast? Dan is het verstandig om een bezwaarschrift in te dienen. De NPB helpt zijn leden daar graag bij.

Eerdere uitspraak
Al in 2017 bepaalde de Centrale Raad van Beroep, ook in een door NPB aangespannen rechtszaak, dat de werkgever een inflatiecorrectie moet doen bij smartengeld dat politiemedewerkers krijgen toegekend op basis van de Coulanceregeling PTSS. Ook dit bedrag moet gebaseerd zijn op de koopkracht uit het jaar waarin het smartengeld wordt toegekend.

Het was glashelder
In artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) staat duidelijk dat vastgestelde bedragen aan smartengeld vanwege dienstongevallen en beroepsziekten geïndexeerd moeten worden. Hierbij maakt het niet uit wat de aard of de ernst hiervan is. Het gaat er om dat de uitkering meestijgt met de inflatie (verminderde koopkracht per euro). Glashelder wat de NPB betreft, maar de bond en de werkgever worden het maar niet eens over hoe deze bepaling moet worden toegepast bij dienstongevallen.

Weer naar de rechter
Na de uitspraak van Centrale Raad van Beroep in 2017 past de werkgever inflatiecorrectie op de goede manier toe bij beroepsziekten, maar tot grote verbazing van de NPB, niet bij dienstongevallen. Dit vreemde verschil is uiteraard onacceptabel dus legde de NPB het voor aan de rechter. Het korps zei dat het moment van het ongeval doorslaggevend zou zijn en niet het moment waarop het smartengeld toegekend wordt. Hierdoor zou indexatie zoals bij beroepsziekten niet aan de orde zijn. Hierbij haalde de werkgever een verzekeringsovereenkomst voor dienstongevallen aan die door het korps is afgesloten met de verzekeraar.

Onbegrijpelijk standpunt
De NPB is het daar niet mee eens, onder andere omdat een politiemedewerker nooit benadeeld mag worden door een overeenkomst tussen de politie en een verzekeraar. Een onbegrijpelijk standpunt van de werkgever dus wat de NBP betreft, helemaal aangezien de Centrale Raad in 2009 al duidelijk heeft bepaald dat er geen rechten kunnen worden ontleend aan een dergelijke verzekeringspolis. Daarnaast moet binnen het bestuurlijke ambtenarenrecht de regels worden toegepast zoals die gelden op het moment dat het besluit wordt genomen. In dit geval houdt het in dat het korps zich moet houden aan het geïndexeerde bedrag dat geldt op het moment van de toekenning van het smartengeld, niet het bedrag dat gold op het moment van het ongeval.

Werkgever veroordeeld
De rechter was het er mee eens en bepaalde dat het NPB-lid, voor wie de rechtszaak was aangespannen, bovenop het al uitgekeerde smartengeld en extra bedrag had moeten krijgen om de inflatie tussen 2015 en 2017 te compenseren. De werkgever is dan ook veroordeeld tot het alsnog uitkeren van dit extra bedrag.