Zijn er ook nieuwe spelregels afgesproken op premiegebied?
Een grote wens van de werkgevers was meer duidelijkheid en stabiliteit op premiegebied. Afgesproken is dat deelnemers (net als nu) allemaal hetzelfde percentage aan premie blijven betalen (doorsnee-premie). Bij de politie is dat nu 27,9 procent van het pensioengevend salaris. Van dit bedrag betaalt de werknemer 30 procent en het korps 70 procent. (Het pensioengevend salaris bestaat uit twaalf keer je brutosalaris in januari inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering, vaste toelagen en de vorig jaar uitbetaalde variabele toelagen.)
Niet langer doorsnee-opbouw
Wel komt er een eind aan de spelregel dat jongeren en ouderen voor hun jaarlijks betaalde premie hetzelfde percentage pensioenopbouw toegekend krijgen. Deze doorsnee-systematiek was niet zo’n probleem in de tijd dat de meeste mensen hun hele leven bij dezelfde baas bleven werken. Maar in feite is een euro die een jongere bij een pensioenfonds inlegt uiteindelijk veel meer pensioenvermogen waard dan een euro die een oudere inlegt. De euro van die jongere heeft namelijk veel langer de tijd om financieel rendement op te leveren – dat vervolgens opnieuw kan worden belegd voor nog meer rendement et cetera.
Het hanteren van een doorsnee-opbouw wringt met de dynamiek van de huidige arbeidsmarkt. In de 21-ste eeuw veranderen deelnemers vaker van baan of gaan uit loondienst om te werken als zelfstandige. In dat geval grijpen ze dus naast een relatief groot deel van het rendement dat het pensioenfonds in de loop der jaren kan blijven boeken op basis van hun inleg. Daardoor wordt de huidige doorsnee-opbouw niet meer als eerlijk ervaren.
Dit systeem wordt dan ook losgelaten. Voortaan wordt het percentage dat je in een jaar aan pensioen opbouwt bepaald door het aantal jaren dat je ingelegde premie nog rendement kan opbrengen. Het gevolg is dat je als jongere het meeste werknemerspensioen opbouwt en die opbouw vermindert naarmate je ouder wordt.
Compensatie 40- tot 50-jarigen
Het loslaten van de doorsnee-opbouw vereist extra aandacht voor de pensioenopbouw van 40- tot 50-jarigen. Die krijgen straks voor hun jaarlijkse inleg dus minder pensioenopbouw terug en komen daardoor aan het eind van de rit pensioenvermogen tekort. De bonden, de werkgevers en de pensioenfondsen zullen daar een mouw aan moeten passen door doelgerichte ingrepen om de vermogenspositie van (leeftijds)groepen/generaties deelnemers te verbeteren. Om dit mogelijk te maken leggen pensioenfondsen voortaan een speciale solidariteitsreserve aan. Afgesproken is dat deze kapitaalbuffer deels wordt opgebouwd uit de pensioenpremies (maximaal tien procent) en deels uit de beleggingsrendementen.