Wat is de kern van het pensioenconflict tussen de vakbonden en het kabinet?
Anno 2019 draait de economie alweer een paar jaar heel behoorlijk en zijn de overheidsfinanciën op orde. Er is zelfs een begrotingsoverschot. Toch is het huidige kabinet niet bereid voldoende geld uit te trekken om het Nederlandse pensioenstelsel structureel te verbeteren. Denk aan het inbouwen van gegarandeerde inflatiecorrectie om koopkrachtverlies te voorkomen. Denk aan het weer mogelijk te maken dat in CAO’s vroegpensioenregelingen worden afgesproken voor mensen in zware en/of hoog-risico-beroepen. (Daarvoor is nodig dat de fiscale RVU-boete volledig wordt afgeschaft en tegelijkertijd de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bevroren.)
Ook zeer bedenkelijk is de weigering van Rutte III om werk te maken van een vorm van pensioenopbouw door het toenemend aantal flexwerkers en ZZP’ers. Het principiële fundament van ons huidige pensioenstelsel is solidariteit. Zoveel mogelijk mensen doen (verplicht) mee en leveren een financiële bijdrage al naar gelang hun inkomen. Dat is ook een praktische keuze, want het laten groeien (renderen) van pensioenkapitaal lukt beter op grotere schaal. Door toe te staan dat steeds meer werknemers NIET meedoen komt de houdbaarheid van het huidige collectieve stelsel op ideële grondslag (samen sterk) onder druk te staan.
Dat vindt het kabinet Rutte III een prima ontwikkeling, want dat streeft sowieso naar meer individuele pensioenvoorzieningen (ieder voor zich). Uiteraard is de vakbeweging principieel tegen het doelbewust laten verslonzen van een wereldwijd bewonderd sociaal pensioenstelsel ten gunste van de persoonlijke rijkdom van een relatief klein deel van de maatschappij. Wij zijn bereid te vechten voor ons pensioenideaal: een fatsoenlijke, collectief opgebouwde oudedagsvoorziening voor iedereen – onafhankelijk van talent of geluk in het leven.