28 november 2018

Drie misverstanden over het pensioenoverleg

Vorige week dinsdagavond vloog het overleg over een vernieuwing van het Nederlandse pensioenstelsel met veel kabaal uit de rails. Het eindbod van het kabinet Rutte III was in de ogen van de vakbonden niet goed genoeg. De NPB – aangesloten bij de grootste vakcentrale van Nederland, de FNV – heeft sindsdien de nodige reacties van leden binnengekregen.

Positieve, maar zeker ook negatieve. Die laatste blijken dan vaak gebaseerd op misverstanden over wat er werkelijk gebeurd is. Hieronder zetten we de feiten graag nog even op een rijtje.

MISVERSTAND EEN: De FNV heeft een afspraak over het hervatten van de indexering (inflatiecorrectie) van de pensioenen te grabbel gegooid.

Lag bij de onderhandelingen over een nieuw pensioenakkoord een duidelijke afspraak over het verbeteren van de koopkracht van de pensioenen op tafel? Zou vanaf 2019 de indexatie kunnen worden hervat? Was er wellicht zelfs uitzicht op inflatiecorrectie met terugwerkende kracht, zodat het koopkrachtverlies in de afgelopen tien jaar zou worden goedgemaakt?

Helaas, niets van dit alles was het geval. Het eindbod van het kabinet bevatte uitsluitend het voorstel om een commissie van deskundigen onderzoek te laten doen naar alternatieven voor de huidige rekenregels, zonder enige garantie dat de politiek zich sterk zou maken voor de door de bonden gewenste nieuwe ondergrens. Het accepteren van dat voorstel zou geen enkele zekerheid op dat punt bieden. En dus ook geen enkele duidelijkheid over de termijn waarop indexatie (inflatiecorrectie) weer mogelijk zou worden en in welke mate dan.

Hoe zit het ook alweer?
Idealiter zouden de pensioenuitkeringen jaarlijks verhoogd moeten worden om hun koopkracht gelijke tred te laten houden met de gemiddelde stijging van de prijzen (inflatie). Een pensioenfonds mag van de wet echter pas overgaan tot inflatiecorrectie (indexering) als het voldoende kapitaal achter de hand heeft om nu en in de toekomst aan al zijn financiële verplichtingen te voldoen – dat wil zeggen: om aan alle huidige deelnemers minstens de afgesproken nominale pensioenen uit te betalen (zonder inflatiecorrectie).

De mate waarin een fonds beschikt over financiële buffers wordt uitgedrukt in de dekkingsgraad. Die wordt berekend op basis van wettelijk vastgelegde (= politiek bepaalde) rekenregels. De huidige regels staan volgens de vakbonden veel te strak afgesteld, waardoor de dekkingsgraad van veel uitstekend renderende pensioenfondsen al jarenlang te laag uitvalt om indexering te kunnen toepassen.

Het ambtenarenfonds ABP bijvoorbeeld heeft dankzij de huidige rekenregels (en de daardoor ‘te lage’ dekkingsgraad) al tien jaar geen inflatiecorrectie meer mogen uitvoeren, waardoor de pensioenuitkeringen flink in koopkracht zijn gedaald. Ook in 2019 is indexering niet toegestaan. Voor gedeeltelijke indexatie moet de dekkingsgraad boven de 110 procent uitkomen en voor volledige indexatie boven de 130 procent. Bij het ABP bedroeg de dekkingsgraad eind oktober 2018 bijna 105 procent.

Het afzien van indexatie werkt overigens ook door in de hoogte van de op te bouwen pensioenen. Ook werkende deelnemers van een pensioenfonds lijden dus onder het uitblijven van een inflatiecorrectie – alleen ze merken het nog niet aan hun huidige inkomen.

Foto: NPB-voorzitter Jan Struijs aan het woord tijdens het actieberaad op zaterdag 24 november.

MISVERSTAND TWEE: Het kabinet was bereid tot ruimhartige concessies om CAO-afspraken over vervroegd stoppen met werken voor mensen in zware beroepen (weer) mogelijk te maken.

Jammer, maar die vlieger gaat niet op. Om betaalbare uitstroomregelingen voor mensen in zware beroepen weer mogelijk te maken zijn twee politieke besluiten cruciaal. Het terugdraaien van de invoering van een fiscale boete van 52 procent op vroegpensioenuitkeringen en het (langdurig) stopzetten van de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Alleen in combinatie bieden deze besluiten de basis voor de terugkeer van sociale voorzieningen (eerder stoppen met werken dan op de AOW-gerechtigde leeftijd) voor stratenmakers, havenwerkers, politieagenten en andere beoefenaars van zware beroepen. Maar op beide punten bevatte het eindbod van het kabinet slechts halfslachtige concessies.

AOW-leeftijd
Het kabinet toonde zich bereid de AOW-leeftijd in een wat langzamer tempo naar 67 te laten stijgen. Niet tussen 2019 en 2021, maar tussen 2019 en 2024. In die tijd zou een commissie van deskundigen zich dan moeten buigen over de gewenste manier om de AOW-gerechtigde leeftijd vanaf 2025 te koppelen aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Wat gaat die koppeling inhouden? Wordt dat (zoals nu voorzien): een jaar langer leven betekent ook een jaar langer werken? Of wordt er gekozen voor acht of zes maanden langer werken? Of voor nog minder maanden? Dat zou op basis van het eindbod van het kabinet dus niet duidelijk worden. Het was weer afwachten geblazen. Dat was voor de vakbeweging onaanvaardbaar; zij heeft een langdurige bevriezing van de AOW-gerechtigde leeftijd (op 66 jaar) nodig om de zware beroepen uit de brand te helpen.

Fiscale boete
Bovendien was wel duidelijk dat het kabinet er niets voor voelde om de fiscale boete van 52 procent op uitgaven voor vervroegde uittreding volledig af te schaffen. Premier Rutte toonde zich op de laatste dag van de onderhandelingen bereid dat slechts voor één jaar te doen, het laatste jaar voor de AOW-gerechtigde leeftijd. Voor het jaar dat daaraan voorafging was een halvering van de zogenaamde RVU-boete (Regeling voor Vervroegde Uittreding) ook nog bespreekbaar. Maar verder ging Rutte niet: voor eerdere jaren moest het ontmoedigingsbeleid in stand blijven en de fiscale boete dus 52 procent.

Kortom: het kabinet wilde wel concessies doen, maar had er blijkbaar geen oog voor of zijn voorstellen inhoudelijk voldoende betekenis hadden voor de vakbeweging. FNV-onderhandelaar Tuur Elzinga: ‘Neem de boete voor het vroegpensioen. Het kabinet vond het heel wat dat die kon worden afgeschaft voor het laatste jaar. Maar wat heeft een versleten bouwvakker of politieman aan zo’n laatste jaar in de verte, terwijl hij niet weet hoe hij de tussenliggende drie, vier, vijf jaar moet doorkomen?’

Hetzelfde geldt voor de AOW-gerechtigde leeftijd. Wat schieten de huidige mensen in zware beroepen op met korte-termijnbeslissingen tot 2025 en onduidelijkheid over de situatie daarna? Daar kunnen sociale partners geen solide CAO-afspraken over vervroegde uittreding op baseren. En al helemaal niet als de RVU-boete slechts voor één jaar volledig is afgeschaft.

'Het mocht niks kosten'
‘Een grote teleurstelling,’ aldus Elzinga. ‘We hebben geprobeerd om afspraken te maken, maar het mocht vooral niks kosten.’ Hij begrijpt best dat het kabinet zelf denkt dat ze veel hebben toegegeven. ‘Zij redeneren vanuit verkiezingsprogramma’s en het regeerakkoord. Wij redeneren vanuit de werkelijkheid, waar we nu staan.’

Foto: FNV-onderhandelaars Han Busker en Tuur Elzinga tijdens het actieberaad op 24 november.

MISVERSTAND DRIE 3: Hoe meer ze van het kabinet aangeboden kregen, hoe meer eisen de bonden gingen stellen.

Het kan zijn dat het kabinet niet goed heeft opgelet, maar de FNV heeft zijn medewerking aan de vernieuwing van het Nederlandse pensioenstelsel al geruime tijd gekoppeld aan drie eisen:

  • Bevries de AOW-leeftijd op 66 jaar en schrap de fiscale boete op eerder stoppen;
  • Regel indexatie (inflatiecorrectie en dus koopkrachtbehoud) voor elke generatie;
  • Bied een pensioen voor iedereen, ook voor flex en zzp.

Solidariteit
Deze combinatie van eisen is een onvermijdelijk gevolg van de manier waarop de FNV tegen het pensioenstelsel aankijkt. Zij ziet deze voorziening eerst en vooral als een uiting van maatschappelijke solidariteit. Dat brengt met zich mee dat ze anno 2018 niet kan wegkijken van drie belangrijke verwondingen die het stelsel de afgelopen tien jaar heeft opgelopen door politieke besluiten die puur gericht waren op bezuinigingen op de overheidsuitgaven.

Om te beginnen het jarenlange star vasthouden aan te hoge buffereisen voor de pensioenfondsen, waardoor die niet mochten indexeren en de pensioenen enorm aan koopkracht hebben verloren. Ten tweede het stelselmatig verhogen van de AOW-gerechtigde leeftijd in combinatie met het fiscaal blokkeren van sectorale regelingen voor vervroegde uitstroom, waardoor mensen in zware beroepen onverantwoord lang moeten doorwerken of aan het eind van hun arbeidsleven in de bijstand terechtkomen.

Collectieve pensioenopbouw
En tot slot een fenomeen dat een ernstige bedreiging vormt voor het instandhouden van een op solidariteit gebaseerd pensioenstelsel: het toenemende aantal flexwerkers en zzp’ers die helemaal geen pensioen opbouwen – en dus ook niet bijdragen aan de collectieve pensioenopbouw (op grote schaal rendement vergaren en de risico’s spreiden).

Politieke keuzes
FNV-onderhandelaar Tuur Elzinga: ‘Het argument dat de hervormers als minister Koolmees en premier Rutte vooral gebruiken is dat het huidige pensioenstelsel niet is ingericht voor de moderne arbeidsmarkt. Dat is het omdraaien van argumenten. Niet het pensioenstelsel, maar de arbeidsmarkt moet op de schop. De doorgeslagen flex is namelijk geen natuurverschijnsel, maar het gevolg van politieke keuzes. Flex is veel goedkoper dan vast, onder andere door besparingen op pensioenpremies. Werkgevers besparen door te kiezen voor flexconstructies omdat ze daarbij minder of geen pensioenpremie hoeven te betalen. Dat scheelt ze zes miljard euro per jaar aan inleg in de pensioenfondsen. Wij noemen dat pensioenroof.’

Iedereen, ook flexwerkers en ZZP’ers, moet pensioen kunnen opbouwen, zodat ze op tijd kunnen stoppen met een fatsoenlijk inkomen. Dat is een essentiële voorwaarde voor een op solidariteit gebouwd pensioensysteem. Het kabinet bleek niet bereid op dat gebied maatregelen te nemen om de toekomstbestendigheid van het huidige pensioenstelsel te versterken. Voor de FNV een reden te meer om het eindbod van het kabinet te verwerpen.

Meer over:
Pensioen