Afgedwongen PTSS-coulance
Door het aanspannen van een rechtszaak heeft de NPB voor elkaar gekregen dat de Nationale Politie een gepensioneerde medewerker alsnog een forse schadevergoeding moet betalen op basis van de Coulanceregeling PTSS Politie. Het korps wilde de aanvraag niet honoreren omdat ze niet op tijd was ingediend. Volgens de NPB waren daarvoor verzachtende omstandigheden aan te voeren. De Centrale Raad van Beroep – de hoogste rechter in ambtenarenzaken – bleek het daarmee eens.
De gepensioneerde collega was al sinds 2008 met pensioen (na 39 dienstjaren) en had sindsdien alle banden met de politie verbroken. Dat was niet verrassend, want de laatste acht jaar van zijn dienstverband was hij geplaagd door ernstige psychische problemen en had hij zijn gebruikelijke werk niet langer kunnen doen. Hij keek dus niet met genoegen terug op zijn politieloopbaan.
Zeer late diagnose
Pas in 2016 – acht jaar na het begin van zijn pensioen – werd bij de oud-collega officieel een werkgerelateerde posttraumatische stress-stoornis (PTSS) vastgesteld. Vervolgens hoopte hij een schadevergoeding te krijgen op basis van het in 2014 door de werkgever en de bonden afgesproken coulancebeleid voor (oud-)collega’s die tijdens hun dienstverband bij de politie PTSS hadden opgelopen. Het korps wees zijn aanvraag echter af, met als argument dat het verzoek was ingediend na de afgesproken vervaldatum van 1 januari 2015.
Redelijkheidstoets
Via een interne bezwarenprocedure probeerde de NPB de werkgever over te halen wat meer begrip te tonen voor de oorzaak van de te late aanmelding. Het was immers juist de PTSS geweest waardoor de gepensioneerde collega jarenlang informatie over de Nationale Politie uit de weg was gegaan. En had de toenmalige politieminister Opstelten het korps niet alle ruimte gegeven om ‘in redelijkheid’ met te late aanmeldingen om te gaan?
Overdrijving?
De werkgever gaf geen krimp, zodat er niets anders op zat dan de zaak voor te leggen aan de rechter. Uiteindelijk moest zelfs de Centrale Raad van Beroep eraan te pas komen om het korps tot een rechtvaardig besluit te dwingen. Het korps bleef volhouden dat het bijna onmogelijk was dat de oud-collega de stroom aan publicaties over de Coulanceregeling had gemist. Overdreef hij de mate van zijn vermijdingsgedrag niet een beetje? Die suggestie van het korps werd door de Raad verworpen wegens gebrek aan onderbouwing.
Persoonlijk contact
De Raad stelde vast dat de werkgever in 2014 ook had gerealiseerd dat alle voormalige politiemedewerkers met PTSS persoonlijk werden benaderd en/of bezocht door een casemanager van het korps. Dat was bij de gepensioneerde collega niet gebeurd, aangezien zijn werkgerelateerde PTSS toen nog niet gediagnosticeerd was. ‘De korpschef valt op dit punt geen verwijt te maken,’ aldus de Raad. ‘Maar het was denkbaar geweest dat de korpschef ook contact zou hebben gezocht met voormalige medewerkers van wie bekend was dat ze voorafgaand aan de beëindiging van hun dienstverband ernstige psychische problemen hadden, die daarna geheel uit het zicht van de korpschef waren geraakt en van wie niet kon worden uitgesloten dat hun psychische problemen inmiddels waren geduid als PTSS.’
Niet zorgvuldig genoeg
De Raad vond dat deze niet-benutte informatiemogelijkheid zwaarder had moeten meewegen bij het beoordelen van de aanvraag. Op dat punt was de werkgever niet zorgvuldig genoeg omgegaan met de door de minister gewenste redelijkheidstoets. Was dat wel gebeurd, dan had het korps moeten besluiten geen punt te maken van de te late indiening.
Het nemen van dat besluit kreeg de werkgever uiteindelijk dan ook opgelegd door de Centrale Raad van Beroep. Het enige wat het korps nog te doen stond was bepalen welk bedrag aan schadevergoeding het gepensioneerde NPB-lid toegekend krijgt.