Vroegpensioen bij de politie

Regeling vervroegde uittreding (RVU) 2021-2025


Er moeten weer structurele sociale voorzieningen komen waardoor
mensen die jarenlang zwaar en slijtend werk hebben gedaan
– zoals politieagenten – op tijd kunnen stoppen met werken
om in relatief goede gezondheid te genieten van
het pensioen dat ze hebben opgebouwd.

Dat is een van de hoofdafspraken in het landelijk pensioenakkoord
dat de werkgevers, de werknemers en de regering in juli 2019 hebben gesloten.

De drie partijen realiseerden zich dat ze wel een paar jaar nodig zouden hebben
om de beoogde voorzieningen praktisch/financieel uit te werken.

Om de oudste werknemers in zware beroepen tegemoet te komen,
werden twee tijdelijke maatregelen afgesproken om voor deze doelgroep
eerder stoppen met werken vanaf 2021 alvast mogelijk te maken.

RVU LANDELIJK I

Ten eerste werd de stijging van de AOW-gerechtigde leeftijd vertraagd. Die leeftijd is twee jaar bevroren (2020 en 2021) en daarna in kleinere stapjes verhoogd naar 67 jaar (2024).

Volledigheidshalve: in de jaren 2025, 2026 en 2027 blijft de AOW-gerechtigde leeftijd 67 jaar. Vanaf 2028 stijgt ze naar 67 jaar en drie maanden; in 2029 blijft ze hetzelfde.

RVU LANDELIJK II

Ten tweede stelde de overheid voor de jaren 2021-2025
een maandelijks vroegpensioenbedrag vrij
van de fiscale RVU-boete
van 52 procent.

Dat bedrag is vergelijkbaar
met de AOW-uitkering
voor alleenstaanden.
Voor 2024 is dat € 2.182 bruto en € 1.540 netto per maand.

RVU LANDELIJK III

Dit bedrag mag maandelijks worden uitgekeerd in
maximaal de 36 maanden
voorafgaand aan iemands
AOW-gerechtigde leeftijd.

Iemand die in 2021 qua leeftijd al ergens in deze aanloopfase van 36 maanden zat,
had geen aanspraak op ‘misgelopen maanden’.

RVU LANDELIJK IV

Daar staat tegenover dat de fiscale vrijstelling op basis van de RVU 2021-2025 kan uitlopen tot en met 31 december 2028.

Door de verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar en drie maanden vanaf 2028 zijn de laatste werknemers die onder de tijdelijke RVU kunnen vallen zijn degenen die op 30 september 2025 de leeftijd van 64 jaar bereiken.

RVU POLITIE I

Zoals afgesproken
in de politie-cao 2018-2020 begonnen de werkgever
en de bonden in 2019
meteen aan besprekingen over een RVU Politie 2021-2015
op basis van de nieuwe landelijke RVU-wetgeving.

Dat was hard tegen hard onderhandelen. Toenmalig minister van Justitie en Veiligheid Grapperhaus
was als werkgever namelijk
niet verplicht voldoende geld op tafel te leggen om
de extra fiscale ruimte
volledig te benutten.

RVU POLITIE II

Hij bleek dat ook niet van plan, met als argument dat de overheid de afgelopen twintig jaar al 3,5 miljard geïnvesteerd had in vroegpensioenbeleid voor de beoogde doelgroep.

De minister wilde niet verder gaan dan het goedmaken van het financiële nadeel dat de verhoging van de AOW-leeftijd (van 65 naar 67 jaar)
de huidige zestigplussers
had berokkend.

In 2020 werd een akkoord bereikt, met als centrale afspraak een maximale uitkering per persoon van
24 keer het fiscaal
vrijgestelde maandbedrag.

RVU POLITIE III

Aanspraak op RVU Politie-uitkeringen hebben medewerkers die uiterlijk
op 31 december 2025 de leeftijd van 65 jaar bereiken.

Zij moeten bij hun ontslag
(= begin vroegpensioen)
35 politiedienstjaren op hun naam hebben, waaronder minstens 25 ‘zware jaren’.
Dat zijn jaren in een uitvoerende functie of in een administratieve, huishoudelijke of technische functie die als ‘slijtend’ is aangemerkt.

De werkgever stemde wel in met de maximale uitkeringstermijn van 36 maanden voor de AOW-gerechtigde leeftijd.

RVU POLITIE IV

Daardoor kunnen collega’s met aanspraak op het maximale RVU-bedrag de uitkering daarvan desgewenst uitsmeren over meer dan 24 maanden. Hun maandbedrag wordt dan natuurlijk wel lager.

Volledigheidshalve: in veel gevallen zijn de uitkeringen op basis van de tijdelijke RVU-regeling alleen niet toereikend om een vervroegd pensioen
te financieren.

Vaak lukt dat alleen in combinatie met het opnemen van een verlofspaartegoed of door aanvullend een deel
van het opgebouwde pensioenkapitaal aan te spreken (‘naar voren te halen’).

De voorgeschiedenis


Tot 2001 werd uitvoerend politiewerk door de Nederlandse overheid erkend
als zwaar werk, dat onvermijdelijk fysieke en mentale slijtage met zich meebrengt.
Die erkenning leidde als vanzelf tot politiek draagvlak voor de conclusie
dat het sociaal en verstandig was om agenten tot 65 jaar
– toen nog de vaste pensioenleeftijd - te laten doorwerken.

Dat zou onverantwoorde veiligheids- en gezondheidsrisico’s
met zich meebrengen – voor de dienders zelf,
maar ook voor hun collega’s en natuurlijk voor de burgers.

Vandaar dat agenten decennia lang verplicht moesten uittreden vanaf 60 jaar.
Ze kregen dan functioneel leeftijdsontslag (FLO) en vervolgens vijf jaar
80 tot 85 procent van hun laatstverdiende salaris doorbetaald.
De kosten daarvan waren geheel voor rekening van de werkgever.

Spaarplan

In 1999 bereikten minister
van Binnenlandse Zaken Bram Peper en de politiebonden
een akkoord over een
verbeterd uitstroombeleid. Voortaan gingen politiemedewerkers
gedurende hun loopbaan samen met de werkgever sparen (premiegeld inleggen) voor hun vroegpensioen.

Dat was voor beide partijen goedkoper en – voor de bonden heel belangrijk –
het leverde politiemensen een spaarpotje met gegarandeerde kapitaalrechten op.
Hun financiële mogelijkheden om eerder met werken te stoppen werden losgekoppeld van de politieke waan
van de dag EN van de risico’s
van het ‘omslagsysteem’ (opgehaald premiegeld meteen gebruiken om gestopte collega’s te voorzien
van een inkomen).

Fiscale boete

Helaas: niet lang na de eeuwwisseling sloeg het politieke klimaat drastisch om. In 2003 trok het kabinet Balkenende-II ten strijde tegen regelingen voor vervroegde uittreding (RVU).
De arbeidsproductiviteit in Nederland moest omhoog en de overheid wilde dat vooral bereiken door iedereen tot op hogere leeftijd te laten werken.

Om dat te stimuleren kwam minister van Financiën Gerrit Zalm op de proppen met
een fiscale boete op vroegpensioenuitkeringen.

Deze RVU-heffing is sinds 2011 maar liefst 52 procent. Dat maakte cao-afspraken over sociaal uitstroombeleid anderhalf keer zo duur
en in feite onbetaalbaar.

Langer doorwerken

De kabinetten Rutte-I en Rutte-II zorgden voor nog
meer nagels in de doodskist
van het vroegpensioen.
Ze namen een wet aan om te zorgen dat de AOW-gerechtigde leeftijd verandert als de levensverwachting verandert. De afgelopen tien jaar is de AOW-leeftijd daardoor gestegen
van 65 naar 67 jaar.

Ook schaften ze de levensloopregeling weer af:
de in 2006 gelanceerde mogelijkheid voor individuele werknemers om belastingvrij
te sparen voor extra verlofmogelijkheden.

Deze nieuwe optie was door
de politiebonden voortvarend aangegrepen om de vroegpensioenruimte bij de politie zo lang mogelijk op peil te houden, maar helaas…

Pensioenakkoord

Pas in juli 2019 keerde
het politieke tij weer.
Toen sloten de werkgevers, de vakbeweging en de overheid een landelijk pensioenakkoord, met daarin ook de afspraak om mensen met zware beroepen – zoals politiemedewerkers – weer financiële mogelijkheden te geven om vervroegd te stoppen met werken.

De overheid zou de terugkeer van sociaal uitstroombeleid niet langer tegenwerken door klakkeloos over elk uitgekeerd bedrag een fiscale boete van 52 procent te heffen.

Het eerste praktische gevolg daarvan was een tijdelijke landelijke Regeling vervroegde uittreding (RVU) – bedoeld voor de oudste (meest versleten) werknemers in de jaren 2021-2025.